Materialen nr. 2

Toets samenvatting

0 of 25 Vragen compleet

Vragen:

Je hebt de toets al eerder voltooid. Daarom kun je hem niet meer opnieuw starten.

Toets is aan het laden…

Je moet inloggen of inschrijven om de toets te starten.

U moet eerst het volgende invullen:

Resultaten

Toets afgerond. Resultaten worden opgeslagen.

Resultaten

0 van de 25 Vragen zijn goed beantwoord

Uw tijd:

Je hebt 0 punten behaald van de 0 punt(en), (0)

Huidig
Kijk na/Sla over
Beantwoord
Goed
Fout

Vraag 1 of 25

1. Vraag
Welk element in het staal verhoogt de hardheid?
- A Zwavel.
- B Nikkel.
- C Fosfor.
- D Koolstof.
Goed

Fout
Vraag 2 of 25

2. Vraag
Het ontstaan van een harde en broze structuur welke leidt tot breukverschijnselen in de gelaste verbinding kan het gevolg zijn van …..
- A te hoge afkoelingssnelheden.
- B gebruik van een lasproces met zeer hoge warmtetoevoer.
- C te hoge verwarmingssnelheden.
- D slechte lassers.
Goed

Fout
Vraag 3 of 25

3. Vraag
Een proefstaaf vervormt plastisch …..
- A als de belasting boven de vloeigrens ligt.
- B als de belasting daarop hoger is dan een bepaald minimum is.
- C bij iedere belasting.
- D als het materiaal lage weerstand heeft.
Goed

Fout
Vraag 4 of 25

4. Vraag
De bekleding van de elektrode voor het lassen van staal met een hoge rekgrens is meestal …..
- A basisch.
- B rutiel-basisch.
- C rutiel.
- D zuur.
Goed

Fout
Vraag 5 of 25

5. Vraag
De korrelgrootte in het staal …..
- A heeft geen invloed op de mechanische eigenschappen.
- B is mede bepalend voor de eigenschappen van het staal.
- C is een belangrijke factor om porositeit te voorkomen.
- D heeft weinig effect op mechanische eigenschappen.
Goed

Fout
Vraag 6 of 25

6. Vraag
Wat is de betekenis van het symbool t 8/5?
- A De voorwarmtemperatuur 500 – 800º C.
- B De voorwarmtemperatuur 50 – 80º C.
- C De opwarmtijd bij het spanningsarmgloeien tussen de 500º en 800º C.
- D De afkoeltijd tussen 800º en 500º C.
Goed

Fout
Vraag 7 of 25

7. Vraag
Wanneer is een stoltraject zichtbaar?
- A In een afkoelkromme van een zuiver metaal.
- B In een afkoelkromme van een legering.
- C A en B zijn beide juist.
- D A en B zijn beide onjuist.
Goed

Fout
Vraag 8 of 25

8. Vraag
Austenitisch roestvast staal bevat meestal een …..
- A Cr-gehalte hoger dan 12 %.
- B Ni-gehalte hoger dan 12 %.
- C C-gehalte hoger dan 1 %.
- D Si-gehalte hoger dan 4 %.
Goed

Fout
Vraag 9 of 25

9. Vraag
Micro-gelegeerde staalsoorten …..
- A bevatten meestal Mo, Cr en Ni.
- B bevatten alleen ijzer en koolstof.
- C zijn meestal ruwkorrelige staalsoorten.
- D bevatten meestal legeringselementen zoals Nb, Ti, V en Al.
Goed

Fout
Vraag 10 of 25

10. Vraag
Bij een niet gelegeerd staal met 0,3 % C kan afkoeling na het lassen in de door warmte beïnvloede zone harding veroorzaken. Onder welke condities wordt dit verschijnsel verkregen?
- A Verwarmen tot ongeveer 1500º C en langzaam afkoelen.
- B Verwarmen tussen de 600 – 723º C en snel afkoelen.
- C Verwarmen tussen 723 – 911º C en langzaam afkoelen.
- D Verwarmen boven de 911º C en snel afkoelen.
Goed

Fout
Vraag 11 of 25

11. Vraag
Welke van onderstaande beweringen is NIET juist?

Koudscheuren …..
- A komen in hoofdzaak voor in de door warmte beïnvloede zone.
- B komen nooit voor in austenitische structuren.
- C komen uitsluitend in het lasmetaal voor.
- D komen alleen op grotere afstand van de las voor.
Goed

Fout
Vraag 12 of 25

12. Vraag
Een trekstaaf met een oorspronkelijke lengte van 100 mm heeft na breuk een meetlengte van 120 mm. Hoe groot is A (de rek ten opzichte van de oorspronkelijke meetlengte)?
- A ¼.
- B 20 %.
- C 16 2/3 %.
- D 1/6.
Goed

Fout
Vraag 13 of 25

13. Vraag
Het belangrijkste probleem bij het lassen van aluminium en aluminiumlegeringen wordt veroorzaakt door …..
- A hun lage warmteoverdracht en neiging tot corrosie.
- B hun hoge warmteoverdracht en oxidatie van het oppervlak.
- C hun lage warmteoverdracht en lage affiniteit tot zuurstof.
- D hun hoge warmteoverdracht.
Goed

Fout
Vraag 14 of 25

14. Vraag
Het koolstofequivalent (CE) kan worden berekend met de volgende formule:

CE = C + Mn/6. Als het materiaal een gehalte heeft van 0,2 % C en 1,5 % Mn bevat, wat is dan het CE?
- A CE = 0,49.
- B CE = 0,40.
- C CE = 0,45.
- D CE = 0,55.
Goed

Fout
Vraag 15 of 25

15. Vraag
Bij het TIG-lassen van corrosievast staal vermindert “bloemkoolvorming” de mechanische eigenschappen en corrosieweerstand. Deze onvolkomenheid wordt veroorzaakt door het verbranden van …..
- A Cr.
- B Fe.
- C Al.
- D Cu.
Goed

Fout
Vraag 16 of 25

16. Vraag
Voor een goede lasbaarheid mag de totale hoeveelheid zwavel en fosfor in constructiestaal niet meer bedragen dan …..
- A 0,5 %.
- B 0,7 %.
- C 0,09 %.
- D 0,07 %.
Goed

Fout
Vraag 17 of 25

17. Vraag
De hardheid van de warmtebeïnvloede zone naast de las wordt onder andere bepaald door de chemische samenstelling van het te lassen materiaal. Welk element heeft de grootste invloed op de hardheid van de warmtebeïnvloede zone naast de las?
- A Chroom (Cr).
- B Mangaan (Mn).
- C Nikkel (Ni).
- D Koolstof (C).
Goed

Fout
Vraag 18 of 25

18. Vraag
Hoe kan men het ontstaan van lamellaire scheuren beperken? Kies uit de onderstaande antwoorden het meest juiste.
- A Een staalsoort met een laag zwavelgehalte nemen en het materiaal op de juiste temperatuur voorwarmen.
- B Een staalsoort met een hoog zwavelgehalte nemen.
- C Het materiaal op de juiste temperatuur voorwarmen.
- D lastoevoegmateriaal met een lagere sterkte en een hogere rek kunnen de krimpspanningen voor een deel worden opgenomen in de las.
Goed

Fout
Vraag 19 of 25

19. Vraag
Bij een hardheidstest op ongelegeerd staal krijgt men tevens een indruk van …..
- A de treksterkte.
- B de kerftaaiheid.
- C de vermoeidheidsterkte.
- D alle genoemde eigenschappen.
Goed

Fout
Vraag 20 of 25

20. Vraag
Het verhogen van het koolstofgehalte in staal verhoogt ook de volgende eigenschap:
- A taaiheid.
- B hardheid.
- C geschiktheid voor koude deformatie.
- D verlenging.
Goed

Fout
Vraag 21 of 25

21. Vraag
Aluminium en aluminiumlegeringen wordt gekenmerkt door . . .
- A lage soortelijke massa en goede corrosieweerstand.
- B hoog smeltpunt.
- C moeilijke lasbaarheid.
- D uitstekende mechanische eigenschappen.
Goed

Fout
Vraag 22 of 25

22. Vraag
Tot welk koolstofgehalte zijn de niet-gelegeerde stalen lasbaar zonder dat er bijzondere maatregelen worden genomen?
- A 0,05 %.
- B 0,02 %.
- C 0,22 %.
- D 1,25 %.
Goed

Fout
Vraag 23 of 25

23. Vraag
Het aluminium dat tijdens de smelt aan het staal toegevoegd wordt, zorgt voor …..
- A het verbeteren van de slijtvastheid.
- B verlaging van het koolstofpercentage.
- C verbetering van het staal voor machinale bewerking.
- D zuurstofonttrekking uit de smelt door deze om te zetten in oxiden.
Goed

Fout
Vraag 24 of 25

24. Vraag
Korrelverfijning gebeurt …..
- A gedurende walsen.
- B na het walsen.
- C door warmtebehandeling.
- D in alle bovengenoemde gevallen.
Goed

Fout
Vraag 25 of 25

25. Vraag
Welke elementen worden gebruikt om het staal kruipvast te maken?
- A V, Ti, Mn.
- B Ti, Si, C.
- C Mn, Si, Mo.
- D V, Ti, Mo, Cr.
Goed

Fout

Demo online “International Welding Technologist (IWT)”

Toets samenvatting

Informatie

Resultaten

Resultaten

Categorieën

1. Vraag

2. Vraag

3. Vraag

4. Vraag

5. Vraag

6. Vraag

7. Vraag

8. Vraag

9. Vraag

10. Vraag

11. Vraag

12. Vraag

13. Vraag

14. Vraag

15. Vraag

16. Vraag

17. Vraag

18. Vraag

19. Vraag

20. Vraag

21. Vraag

22. Vraag

23. Vraag

24. Vraag

25. Vraag